Eerste 3 dagen in Esbjerg

 

Al op de eerste dag geeft een lokale studente me een rondleiding in de stad. De bebouwing is sober en duurzaam. Er is één winkelstraat, een ijspiste (een sobere: geen kraampjes errond, weinig versiering, maar met véél kinderen) en één station, en de rest van de stad met haar stadium, scholen, verzorgingscentra, enzovoort.. is erg uitgestrekt: alles ligt ver uiteen en is verbonden door brede, lange straten. Er is weinig tot geen hoogbouw. Deze (typische Deense?) stad is dun bevolkt en dat zorgt voor ademruimte, wauw, wat een verschil met Brussel of Gent of zelfs Leuven. Ik hou ervan. Mijn Erasmuscollega’s denken er anders over: ‘Het is hier doodsaai, er valt niets te beleven. Maar de mensen zijn wel aardig.’ Esbjerg is geen hoofdstad, dus kan je ook niet verwachten dat ze bruist van de feestjes. Mij niet gelaten, ik hou nu al van deze plek. Ik hou van de frisse, open hemel en de zee… De overheid vangt hier niet alleen massaal veel wind op, maar haalt ook olie uit de grond, wat van de kustlijn een lange ‘dok’-achtige, duistere openluchtloods maakt. Voor het strand moet je veel verder, maar ik heb nog geen buskaart en woon niet vlakbij een busloket. Wanhopig om de zee te zien, trek ik mijn avonturierschoenen aan en sluip ik langs een bulldozer een aardeweg in tussen het containerpark en een energiebedrijf (wat anders?) richting kustlijn. Hier is het ècht koud en vandaag ook zeer vochtig, maar ik heb me goed gekleed. De frisse zeelucht doet me enorm veel deugd en ik hou van deze sfeer, ik kom zeker terug als het weer beter mee zit, want door de mist zie ik nu wel maar 10 meter ver in de zee.